woensdag 25 januari 2012

varens

 
Varens varen voor het eerst weg over open zee
in een bootje van schelpen ze hebben het eiland achtergelaten waar de zon niet langer scheen. Ze gaan opgekruld als gordeldiertjes op weg naar waar het tij ze voert

de kale plekken die ze achter lieten vullen zich langzaam met mot en miezer.
Deze maakt alles weer glad. En enkel spiegels zijn het bewijs van het vergane bestaan

terug naar de schalen boot nu, deze is al een end op weg en verkent de baren.
Eenmaal uit het grijs prikt de zon de gepanserde planten. En laat ze zich ontvouwen aan het licht.
Als ontwakende kinderen strekken ze zich naar het blauw.
Gapende varens .
De wind steekt zacht op en vangt de wuivende blaadjes en laat het schip sneller gaan, en neemt haar mee op zijn bestemming.

Dan schuren ze aan wal. Een vlakte van uitgeputte aarde ligt voor ze en de bries is aan gekomen en dwingt de varens tot kruipen.
Ze kruipen tot ze dof zien van stof , maar ze zijn er nog niet ze moeten door. De wortels van het aangekomen groen willen vast houden maar de bodem is te glad te hard.
Als een leger bestormen ze de rotsen. Zo nu en dan blijft er een achter om dat haar wortels aarde vonden.
Zo veroveren ze het eiland, groene stippen worden ze, hopen op water
dorst o wat een dorst roepen ze door elkaar als joelende meeuwen gillen ze het uit.
Verdorren onder de grillende zon.
Het laatste mot en miezer word uit ze gezogen en wuivende varen vingers veranderen in benen punten.

Om hun laatste vocht te beschermen veranderen ze het in bittere melk en slaan deze op in leren blazen. Zo kan de zon er niet bij.

Op Het eiland groeide nu een woud van stekelige reuzen.
Eens per jaar nam de wind de regen meer van het natte land .
En om dat de ooitvarens dan dachten aan vroeger en heel gelukkig werden van hun gedeelde weemoed gingen ze bloeien .

maar om dat varens niet bloeien wisten ze we zijn veranderd ondertussen

Vanaf dat moment noemden ze zich cactussen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten